vrijdag 4 november 2011

Toepassingskaart 7a Ontwikkelingsgericht onderwijs

Theorie

De cirkel van basisontwikkelings is ingedeeld in drie kringen. Hier op de foto is de cirkel van basisontwikkeling te zien:












In de binnenste cirkel staan de drie basiskenmerken:
* Emotioneel vrij zijn
* Zelfvertrouwen hebben
* Nieuwsgierig zijn
In de middelste cirkel bevinden zich de doelen wat betreft de brede ontwikkelingen. Hierbij moet je bijvoorbeeld denken aan communiceren en samen spelen en werken.
In de buitenste kring bevinden zich de doelen wat betreft de specifieke kennis en vaardigheden. Hierbij moet je denken aan waarnemen en ordenen bijvoorbeeld.
De cirkel werkt van binnen naar buiten maar ook van buiten naar binnen. Het is belangrijk dat de binnenste kring goed zit. Dit zorgt er namelijk voor dat de andere kringen ook 'in beweging komen'.

De kernactiviteiten:
1) Spelactiviteiten: Hieronder heb je 4 fasen, namelijk:
* Manipulatief spel
* Rolgebonden handelen
* Thematisch rollenspel
* Vaktaalspel
2) Constructieve activiteiten: bouwen en iets maken met verschillende materialen.
3) Gespreksactiviteiten
4) Lees- en schrijfactiviteiten
5) Wiskundige activiteiten

Bij elke kernactiviteit vlgt nu een voorbeeld uit de praktijk. Vanwege privacy regels mocht ik niet foto's nemen op mijn stageschool. Ik heb dus foto's van internet gebruikt.

Praktijk

Spelactiviteit:
Hier zijn drie kleuters winkeltje aan het spelen. De twee meisjes zijn de klanten, het jongetje rekent met ze af en stopt alles in een tas. Dit is een voorbeeld van rolgebonden handelen. Alle kinderen hebben en simpele rol die ze uitbeelden/spelen. De leerkracht zou bij deze activiteit er een leerproces van kunnen maken door aan de artikelen een prijs te koppelen en bij de kassa geld neer te zetten. Zo kunnen ze het nog echter amken en leren ze ook omgaan met die getallen.

Constructieve activiteit:
Op deze foto hebben deze twee kleuters een huis gebouwd met blokken voor sinterklaas. Als leerkracht zijnde kan je hier vragen hoe ze dat hebben gedaan. Hoe weet je dat het blijft staan? Waar is wat in het huis? Hoe komt hij binnen? Zo krijgt het gebouw nog meer betekenis en gaan ze ook nadenken over de functie van alles.

Gespreksactiviteit:
Op deze foto is de juf interactief aan het voorlezen. Dit houdt in dat de leerlingen ook tussendoor vragen gesteld worden en ze dus bij het leesproces betrokken worden. Doordat de leerkracht niet alleen voorleest maar ook de leerlingen erbij betrekt door vragen te stellen, zijn ze onbewust bezig met een leerproces. Ze denken na over het verhaal, moeten zich bijvoorbeeld verplaatsen in de hoofdpersoon. 'Hoe zou jij je voelen als dat bij jou gebeurt?'.

Lees- en schrijfactiviteit:
De kleuters op deze foto 'schrijven' iets op in een boekje. Ze hebben het er met elkaar over en schrijven hun gedachten op papier. Omdat het kleuters zijn is het nog niet echt schrijven. De leerkracht zou deze activiteit leerzamer kunnen maken door ze een blad met schrijfpatronen te geven. Zo leren ze al het aanhouden van een bepaalde vorm en wordt het een speelse leeractiviteit.

Wiskundige activiteit:
Hier zie je een kleuterklas die staat van groot naar klein. Ze zijn hier dus bezig met Classifiseren. De leerkracht zou er dieper op in kunnen gaan door te vragen: Wie is er nu het grootst? En wie het kleinst? Doordat ze in de rij staan is het gelijk visueel voor ze.

De vragen bij de tekst: 'Observatie en onderwijsconcept'.

De vragen zijn:
1. Hoe zijn de verschillende basale ontwikkelingsbehoeften - de basiskenmerken - in het verslag van Peter beschreven? Geef enkele voorbeelden.
2. Welke aspecten van de brede ontwikkeling staan in het verslag van Peter (zie cirkel van basisontwikkeling)?
3. Welke aspecten van de specifieke kennis en vaardigheden (buitenste cirkel) staan in dit verslag beschreven?
4. Is er in de verslaglegging samenhang waarneembaar? Geef een voorbeeld.

Antwoorden:
1. Peter heeft weinig zelfvertrouwen en is erg terughoudend. Hij heeft weinig contact met andere kinderen en ook het contact met de leerkracht was in het begin moeizaam. Doordat hij zich zo op de achtergrond opstelt, toont hij weinig interesse in de activiteiten die gedaan worden. Hij komt dus niet nieuwsgierig over. Misschien is hij dit wel, maar wordt hij tegengehouden door zijn emoties. Hij is emotioneel niet vrij en durft dus niet echt op nieuwe dingen af te stappen. Hij wacht liever af tot de leerkracht hem hierbij kan helpen.
2. Het samen spelen en werken met andere kinderen vindt Peter moeilijk, omdat hij zich erg op de achtergrond houdt. Dit geldt ook voor het communiceren. Met andere klasgenoten is dit erg moeizaam, alleen met de leerkracht is het beter. Peter is dus niet zelfstandig, omdat hij niet nieuwsgierig is naar wat er om hem heen gebeurt. Hij vindt het moeilijk om zichzelf te uiten.
3. Peter heeft weinig contact met zijn medeleerlingen, zijn sociale vaardigheid is dus niet zo goed. Ook geeft de leerkracht aan dat zijn woordenschat niet zo goed ontwikkeld is. Zijn motoriek is daarentegen prima.
4. Ja, je ziet alle drie de cirkels terugkomen in de beschrijving en observaties. Je ziet ook doordat het in de binnenste kring niet helemaal goed zit, Peter ook moeite heeft met aspecten uit de andere twee kringen. Wel zie je dat Peter langzaam groeit, vooral op het sociale aspect en het emotioneel vrij zijn. Dit heeft een positief effect op de andere kringen. Hij speelt en werkt hierdoor meer samen en is minder afhankelijk van de leerkracht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten